Zijn koosnaam matroos, deinde uit -mijn troost-.
Een gedeeld golfslagbad vol innige liefde.
Samen overtuigd alle stormen te trotseren, zij in het kielzog van haar matroos.
Zijn zachte omhelzing.
Het lot overspoelde de trouwe zekerheid genadeloos grauw.
Matroos is niet meer, toch niet in haar leven, aan haar weke verwoestende stukje zij.
Zolang de laatst gedeelde porseleinen theemok, die net niet brak toen hij mee kopje onder ging in de overspoeling vol giftige schuimkoppen niet verdwijnt, vindt ze kracht.
De mok en zij hebben veel gemeen.
De mok ontbreekt een splinter.
Ze glooit er haar vinger in, tot het pijn doet.
Zo lang ze volmaaktheid wil terug vinden in dat wat stuk ging belandt de mok niet in de glasbol.
Daar is ze stellig om.
Ze lijkt wel de Albatros die het land schuwt doordat hij alleen de zee voedt.
Tot de dag in het verschiet dat de zeewind haar koppigheid verzandt.