Kabbelend
Ze is als de dood,
de dood voor duisternis.
Duisternis.
Dé wolf in schapenvacht.
Hij be*kruipt haar
zacht sluw,
baant zich gestaag een weg door haar aderen,
Ooit in het ongewisse,
deze tijd onuitwisbaar.
Het duurt niet lang meer eer
hij haar intern labyrinth op zijn duim kent.
Hij kerft het terwijl nadrukkelijk
met zijn lange scherpe nagels in haar aderwerk.
Hem buiten weren is een ver verleden.
Ze had er zich,
in krachtig verzamelde tussen- en koestertijd,
zo hard met haar volle leven tegen verzet.
Deze tijd is ze de dood.
De dood voor de nakende dag dat hij
al het licht in haar overschaduwt.
Voelt ze nog hoop dat iemand haar blijft zien
wanneer ze volledig in het duister huist ?
Ook haar liefsten wist het duisternis beest
sluw te passeren en te sussen.
Zelf kan zij hen niet langer behoeden.
Er kleeft pek rond haar hart en lippen
dat ook haar blik versmoort en afwendt.
Hoeveel keer kan haar hart breken en scheuren
bij de gedachte aan de voorbedachte* daad ?
Gitzwart staat het bovenaan haar
TO_DO,
In druppelende inkt dat hoorbaar pletst
over dag en nacht
in ruis en liefde.
Het beest wint gezwind.
ze blijft als de dood
voor haar dood
die uiteindelijk haar rustplaats* brengt.
Straks zullen mensen haar daad laf noemen
maar hoe kan je het veroordelen met laf
als de strijd reeds van bij de start gewonnen was ?
Als in
het stond in de sterren geschreven